“Wytske Versteeg schrijft puntgave roman over ontheemding en isolement. “
De laatste jaren werpt de Apocalyps diepe schaduwen over de Nederlandse literatuur. Ze werden zichtbaar in Peter Terrins roman ‘De bewaker’ (2009), een huiveringwekkende toekomstfantasie over een wereld waarin de handhaving van de orde in handen van particuliere veiligheidsdiensten is gelegd. Vervolgens voorzagen Leon de Winter (‘VSV’, 2012) en Christiaan Weijts (‘Euforie’, 2012) grootschalige terreuraanslagen in de Randstad. En in ‘Alles wat er was’ (2013) bracht Hanna Bervoets ons in het gezelschap van een zevenkoppige filmploeg die na een enorme knal opgesloten zit in een schoolgebouw en het moet zien te rooien met de beperkte voedselvoorraden en elkaar.
Ook ‘Quarantaine’, de derde roman van Wytske Versteeg, is op een doemscenario geënt. Het grootste deel van de Nederlandse bevolking is omgekomen bij een uit Afrika overgewaaide ebola-epidemie. Overheidsdiensten, infrastructuur en gezondheidszorg zijn volledig ingestort, winkels geplunderd, steden en dorpen veranderd in spookoorden. Hier en daar heeft een enkele overlevende zich in zijn woning verschanst met wat er nog over is aan eten en drinken.
Een van hen is Tomas, in betere omstandigheden plastisch chirurg. Terwijl de dood hem op de hielen zit, stelt hij zijn levensgeschiedenis te boek, vanuit de kennelijke behoefte om zich tegenover het nageslacht te verantwoorden. Veel fraais heeft hij niet te vertellen. Op zijn elfde verjaardag heeft hij zijn gezicht zo verschrikkelijk verbrand dat zijn spiegelbeeld hem sindsdien diepe walging inboezemt. Vader is al vroeg gevlucht voor een tirannieke echtgenote, die op haar beurt als huishoudster gaat werken bij een rijke en excentrieke overbuurman. Deze Josef werpt zich op als pleegvader voor Tomas, ziet er geen bezwaar in om zijn dochter aan hem uit te huwelijken, en stelt hem als werknemer aan in zijn kliniek voor cosmetische operaties, niet gehinderd door het feit dat zijn schoonzoon nooit een medische opleiding heeft voltooid.
In de niets en niemand ontziende manier waarmee Tomas de pen in de gal doopt en de medemens laat weten dat hij hem innig veracht, neemt hij een voorbeeld aan de door Dostojewski gecreëerde verteller die de uiterst nihilistische ‘Memoires uit het souterrain’ aan ons heeft nagelaten. Zoals gebruikelijk bij dit type is mensenhaat niets anders dan naar buiten gerichte zelfhaat. Tomas ervaart zijn hele bestaan als het camoufleren van een zwart gat ‘dat zich verraderlijk in mij geopend had’ en ‘dat diep beneden teleurgesteld brulde om mensenvlees’. Zijn cosmetische snijderspraktijk staat symbool voor de behoefte om onder het gladde vel van anderen te kruipen en te zien of zich daar nog iets anders bevindt dan alleen maar botten en vlees. Zijn eigen geschonden gezichtshuid levert een treffend toonbeeld van de desillusie, verbittering en wrok waaraan hij al een heel leven is overgeleverd.
Met ‘Quarantaine’ laat Wytske Versteeg (‘De wezenlozen’, ‘Boy’) opnieuw haar eigenzinnigheid zien. Het gegeven van isolement en ontheemding heeft ze in haar derde roman andermaal tot een intrigerend en onthutsend verhaal weten te verwerken.
In ‘Quarantaine’ schakelt ze nog een tandje hoger op het rad van de verschrikking, door te kiezen voor een ronduit onsympathieke, soms zelfs weerzinwekkende ik-figuur. Die krijgt pas iets menselijks wanneer hij verliefd wordt op een jonge vrouw. Dat hij uiteindelijk weigert om zijn aanbedene in zijn kliniek te kneden tot een levende barbiepop, redt hem nog net van onze totale verachting. Maar dat wil niet zeggen dat er voor hem ook maar enige hoop gloort. Voor ons trouwens ook niet, als het aan hem ligt.
Wel blijft het verband tussen Tomas’ misantropie en de ebola wat willekeurig. Weliswaar profileert hij zich als ‘de laatste mens’ die ons vanaf gene zijde van de Apocalyps zijn beledigingen toeschreeuwt, maar voor hetzelfde geld had de atoombom of een reusachtige meteoriet kunnen vallen. Het is het enige weeffoutje in een verder puntgave roman.
Jaap Goedegebure, 24 oktober 2015