‘Een glazen huis in een afgelegen bos, een schim zonder gezicht, een mysterieus incident uit het verleden, een tragische liefde en een neerslachtige hoofdpersoon die met dat alles tobt. In haar vijfde boek, Grime, mixt Wytske Versteeg (1983) ingrediënten van een Scandinavische thriller met die van een zwart sprookje.
Verteller Nino blikt terug op zijn verleden. Hij is opgegroeid in een armzalig dorp waar zijn idealistische ouders zijn gaan wonen met de ambitie daar iets bij te dragen aan de samenleving. Ze ontfermen zich dan ook gretig over de kansarme maar bijzondere jongen Michael. Voor hen is hij ‘een uitdaging, een project met kans van slagen’. Nino kijkt juist op tegen de twee jaar oudere, zelfverzekerde Michael met zijn ‘onbuigbare kern’, want zelf is hij niet zo’n held: onhandig, faalangstig en altijd krampachtig bezig indruk te maken op anderen.
Als Michael op een dag zomaar vertrekt, voelt Nino zich verlaten. Hij verruilt zijn ouderlijk huis voor de elitaire universiteit Shelterwood. Deze is opgericht door een zakenman om een veilige plek te creëren voor zijn getroebleerde dochter Suyin. Als Nino een kamer betrekt in Suyins huis wordt hij verliefd op haar. Maar dan duikt Michael ineens op en verstoort met zijn manipulatieve charisma hun kwetsbare relatie.
Een met liefde en vriendschap worstelende jongen in identiteitscrisis; zo op het eerste oog niets bijzonders. Maar Versteeg trekt onder die conventionele plotlijn een tweede lijn, een vage en grillige waarmee ze vreemde beelden schetst: een zilverkleurige ballon die niet van de grond los komt, verslaafden op straat, vliegen die zich langzaam te pletter vliegen tegen een raam, een grote witte herder voor de ingang van een nachtwinkel, drie keer het woord ‘angst’ in graffiti op een muur.
Het zijn voortekenen van onheil die Versteeg laat ontkiemen door goed getimede toespelingen te maken op ‘die ene zomer’, door zijdelings gewag te maken van ‘een mes’ en door langzaam maar zeker gestalte te geven aan een angstaanjagend figuur: ‘Grime’, een gezichtloze man in pak die zich altijd ergens in het donker ophoudt om je te bespieden. (…)
Met verfijnde observaties ontleedt ze de werkelijkheid, laat ze zien dat er meer aan de hand is dan je in eerste instantie dacht. Zo weet ze haar thrillerachtige sprookje te verheffen tot een sterke psychologische roman die ineens niet meer blijkt te gaan over de geijkte thema’s vriendschap, liefde en identiteit, maar over destructieve machtsverhoudingen, noodlottige beïnvloeding en ongrijpbare angst. ’ ****
Bo van Houwelingen, 11-11-2017