“De derde roman van Wytske Versteeg is een exercitie in vermenselijking, op een moment dat de mensheid aan het uitsterven is.“
Wytske Versteeg (1983) is een schrijver die zich senang voelt in onbehaaglijke situaties. Tot dusver waren dat situaties waarin (bij voorkeur met de mantel der liefde bedekt) ongemak dat mensen voelen, giftig opborrelt. In haar tweede roman Boy (2013), waarmee ze zichzelf als opmerkelijk literair talent op de kaart zette, ging het om de ‘acceptatie’ van een zwart geadopteerd jongetje in een groep blanke schoolkinderen, om goede bedoelingen die afschuwelijk uitpakken, om wraakzucht die uitdooft door onmacht.
In haar eerste twee romans staan desintegrerende gezinnen nog centraal. Versteeg, die in 2008 debuteerde met een non-fictionele studie over daklozen, benadert in De wezenlozen (2012) en Boy van binnenuit gezinnen die in problemen zijn geraakt, dus zonder stereotiepe formuleringen en van die zielloze agogenpraat. Dat doet ze in geladen proza met een onderhuidse spanning, met tamelijk weinig literaire middelen maar met vaak vervoerende zinnen en passages. Ze probeert daarin het ondoorgrondelijke te doorgronden, niet door het eenduidig te verklaren, maar door het zo dicht mogelijk te besluipen. Nu, in haar derde roman Quarantaine, pakt ze aanmerkelijk directer uit, zonder evocatieve scènes waarin we de hoofdpersonen leren kennen en het verhaal ingezogen worden. Zo luidt de eerste zin, pats boem: ‘De ziekte kwam toen niemand er meer op gerekend had.’ We lezen over een virus dat uit Afrika afkomstig is, vermoedelijk zoiets als ebola, en dat ook op ons continent, in ons land, huisgehouden heeft. Er zijn nauwelijks overlevenden, de maatschappelijke orde is verdwenen, het is ieder voor zich op de meest primitieve, mensonterende manier. De hoofdpersoon draagt de wel erg symbolische namen Thomas Augustus, hij houdt zich in zijn huis schuil voor de plunderaars die rondtrekken en zijn ik-relaas is niet minder dan zijn levensgeschiedenis. Drie pagina’s is het verhaal gevorderd en hij komt al tot de kern: ‘Waarom praat niemand ooit over de liefde, over wat die van ons maakt, waar ze ons toe aanzet?’
Mismaakte chirurg
Quarantaine heeft veel van een theatermonoloog, niet mijn favoriete genre vanwege de daarin op de loer liggende nadrukkelijkheid. Versteeg lijkt zich daar niet in het minst om te bekommeren, sterker nog: ze lijkt haar speelveld bewust te willen afbakenen. Niet alleen door die dystopische setting en die betekeniszwangere namen Thomas Augustus, maar ook door van haar hoofdpersoon een mismaakte plastisch chirurg te maken die behept is met een uitgesproken ellendig karakter. Dus we zitten vast in het hoofd van een solipsistische naarling in een belegerde veste in een tot ondergang gedoemde mensenwereld; je zou van minder een claustrofobisch gevoel kunnen oplopen. Toch is dat ook weer niet zo verbazingwekkend in Versteegs rap uitbreidende oeuvre: Quarantaine is daarin in zeggingskracht geen vreemde eend in de bijt. Haar twee vorige romans kun je tenslotte ook, in stellige termen die geen recht doen aan de drassige complexiteit die ze literair voor het voetlicht brengt, lezen als een nee tegen het ideaalbeeld van het gezin en de ontmenselijking van de dader. Gelukkig geeft in Quarantaine Thomas’ onderhoudende gekanker de lezer genoeg lucht. Monter getuigt hij van het ongeluk in zijn leven. Eerst is hij op zijn elfde verminkt geraakt, de helft van zijn kop bestaat uit littekenweefsel. Vervolgens getuigt hij van zijn verbintenis met zijn vrouw Leanne, in niet mis te verstane termen, er deugt niks aan haar, fysiek en mentaal. ‘Een gestrande walvis’ noemt hij haar verscheidene malen. In de loop van de roman krijgen we zijn hele geschiedenis te horen, de weggelopen vader, de zieke moeder, zijn huwelijk met Leanne, zijn pleegvader Josef. Dat werkt: zo maakt Versteeg van de zetstukken uit het begin personages met reliëf. Eigenlijk is haar hele roman een exercitie in vermenselijking, schrijnend genoeg juist op een moment in het verhaal dat de mensheid aan het uitsterven is.
Mythomaan universum
Ik vermoed dat we Thomas van Versteeg moeten beschouwen als zo’n illusieloze, menselijke, al te menselijke Dostojevski-held, want die schrijversnaam valt al spoedig in Thomas’ gedachtestroom waarin ‘de Russen’ in de nabije toekomst met een leger zullen komen. De Russen, die zullen het waarschijnlijk overleven, denkt Thomas, en we beseffen dat Versteeg hiermee literair winkwinkt: Dostojevski, o lezer, die is de grootste schrijver. Al dient daarbij gezegd dat Josef, de vader van Leanne, die zich over het geschonden kind Thomas heeft ontfermd, ook een Rus is, dus dit volk neemt een bijzondere plaats in in Thomas’ mythomane universum. Ja, het gaat in Quarantaine, dat aanvankelijk lijkt in te zetten als Versteegs variant op Albert Camus’ apocalyptische roman De pest, toch in eerste en laatste instantie om deze Thomas. Parallel aan de zich ontvouwende geschiedenis van Thomas lezen we hoe de ziekte geleidelijk voor de ondergang der mensheid zorgde, stap voor stap, belemmering na belemmering in het leven van alledag.
Scharnierroman
Thomas’ wedervaren vormt in Quarantaine, oneerbiedig gezegd, het vehikel om iets groters aan de orde te stellen: Versteegs derde roman gaat over aanraakbaarheid, eenzaamheid, isolement en vooral over de onstuitbare menselijke behoefte aan liefde. ‘Het is de liefde die deze ziekte overbrengt, de liefde die ons dwingt om elkaar aan te raken, waardoor kinderen weigeren hun ouders te verlaten en ouders hun kinderen.’ Wat Thomas optilt, hem zijn pantser af doet gorden, is de passie die hij heeft opgevat voor de patiënte Maria. Door dit jonge ding, dat een niet al te zuiver motief lijkt te hebben om die amourette aan te gaan, is de oude bok gaan leven. Hij, de morose mismaakte! Hij, degene die door Josef nog ‘geen mensenmens’ was genoemd. Hem dus, Thomas, gewerd een wonder. ‘Ik ben niet goed in liefde, nooit geweest, en misschien heb ik daarom tot nu toe overleefd. Maar ik heb, hoe kort ook, aangeraakt, heb vastgehouden.’ Uiteraard blijkt dat eenzijdig beleefde geluk van korte duur, maar Thomas koestert de herinnering. Hij is ook maar een mens. Quarantaine is zo’n scharnierroman die een schrijver per se geschreven wil hebben om daarna nieuwe wegen in te kunnen slaan, maar bovenal is het een gedurfde roman doordat Versteeg een situatie zo extreem op scherp zet dat daardoor organisch de vraag wordt opgeroepen wat nu echt belangrijk is in dit ondermaanse. De liefde, stelt Quarantaine, een aanraking. Het is dus niet allemaal kommer en kwel bij Wytske Versteeg.
Jeroen Vullings, 7 November 2015