“Het Gouden Uur biedt een rijke, dubbelzinnige schoonheidservaring. Zinnen die je citeert om hun pijnlijke treffendheid, maar zonder te weten of je diegene er nou echt een plezier mee doet. Wat is schoonheid precies: een verlossend moment van esthetiek, of een confronterende blik op de waarheid? Een zin uit het begin van de roman haakt zich wat dat betreft onlosmakelijk in je vast: ‘Alles wordt mooi wanneer je het bekijkt vanaf precies de juiste afstand.’ Zo is schoonheid dus een kwestie van perspectief, wat de vraag die onder Het Gouden Uur ligt aanstipt: is wat goed is voor mij ook mooi voor de ander? (…) Een paar keer in de roman breekt het ‘gouden uur’ aan, vlak voor het invallen van de duisternis. Het zijn momenten waarop er ook liefde, een lach, hoop op verbetering bestaat, maar die duren zo kort dat ze vooral in herinnering bestaan – waardoor dat gouden licht ook weer iets bitters krijgt. Dat is het misschien: in die bitterheid verenigt Het Gouden Uur het ware en het mooie.” Thomas de Veen